De beschrijving van de richtlijnen met betrekking tot de inhoud en methodiek van het mobiliteitsplan op de pagina’s waarnaar wordt doorverwezen, is de nog vertrouwde methodiek die werd gehanteerd binnen het Mobiliteitsdecreet. De principes van een gefaseerde opbouw, evaluatie en een mogelijke gehele of gedeeltelijke herziening van het mobiliteitsplan blijven ook behouden. Op termijn zullen deze documenten worden geactualiseerd om ze meer af te stemmen op de methodiek die wordt gehanteerd bij de opmaak van het regionaal mobiliteitsplan.
Rechtstreeks naar specifieke artikels m.b.t. het mobiliteitsplan: | |
---|---|
Opmaak |
Evaluatie / herziening |
Een lokaal mobiliteitsplan kan cruciaal zijn voor de uitbouw van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid waarvoor de gemeente autonoom bevoegd is. Bijvoorbeeld om een gemeentelijk verkeersveiligheidsbeleid uit te tekenen langs de gemeentelijke straten en pleinen, schoolomgevingen verkeersveiliger te maken, een lokaal fietsroutenetwerk uit te bouwen, enz. Het mobiliteitsplan vormt voor de gemeente ook een kader waarmee ze haar beleid kan duiden, communiceren en verdedigen naar de bevolking.
Volgens het Decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid gebeurt de afstemming van het mobiliteitsbeleid in relatie tot basisbereikbaarheid voor alle betrokken actoren op Vlaams en lokaal niveau maximaal op het niveau van de vervoerregio. Dat neemt niet weg dat het voor een gemeente of groep van gemeenten belangrijk kan zijn om voor een aantal lokale uitdagingen op het grondgebied van de gemeente of in het grensgebied van buurgemeenten een antwoord te bieden via een planmatige aanpak. Daarom kan het naar omstandigheden zinvol zijn dat gemeenten een lokaal mobiliteitsplan opmaken dat zowel operationele doelstellingen en prioriteiten kan vaststellen op intergemeentelijk als op gemeentelijk niveau. Voor zover er geen conflicten met de hogere mobiliteitsplannen ontstaan, kan dit planningsniveau bijgevolg nog steeds een meerwaarde blijven hebben.
De opmaak van een lokaal mobiliteitsplan is dus facultatief en berust op de vrijwillige keuze van de desbetreffende gemeente(n). Wel gebeurt er, als er gekozen wordt om een plan op te maken, een inpassing in decretaal voorziene kader. Zodoende wordt verzekerd dat elk lokaal mobiliteitsplan consistent is met het gewestelijk en regionaal mobiliteitsplan. Het komt bovendien de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede dat deze lokale mobiliteitsplannen en het juridisch statuut ervan op een uniforme wijze worden geregeld.
Hoofdstuk 2, afdeling 1 van het genoemde decreet beschrijft de missie en doelstellingen voor het geïntegreerde mobiliteitsbeleid op alle niveaus. In hoofdstuk 3, afdeling 1 wordt ingegaan op de algemene bepalingen voor de mobiliteitsplannen. Een mobiliteitsplan beoogt de samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen over personenmobiliteit en goederenvervoer met betrokkenheid van de aanverwante beleidsdomeinen. Het is realisatiegericht.
Een mobiliteitsplan bestaat uit:
De strategische visie omvat een langetermijnvisie voor de gewenste mobiliteitsontwikkeling. Het mobiliteitsplan heeft een tijdshorizon van tien jaar en een doorkijkperiode van minimum tien en maximum dertig jaar. De operationele beleidsdoelstellingen omschrijven hoe de gewenste mobiliteitsontwikkeling wordt gerealiseerd en wie daarvoor verantwoordelijk is. Het actieplan vertaalt de operationele doelstellingen, omschrijft concrete maatregelen, middelen, verantwoordelijkheden en timing. Het kan thematisch of voor een gebiedsdeel maatregelen omschrijven.
Het mobiliteitsplan maakt deel uit van een cyclisch planningsproces. Dat betekent dat:
De vaststelling van een strategische visie, operationele doelstellingen en een actieplan kan worden gevolgd door de vaststelling van aanvullende operationele doelstellingen en acties, die vervolgens integraal deel uitmaken van het mobiliteitsplan. De strategische visie kan niet worden opgeheven. Ze kan alleen geheel of gedeeltelijk worden herzien.
Het decreet bevestigt in hoofdstuk 3, afdeling 4 ook het algemeen geldend participatiebeginsel. Op grond hiervan wordt "aan burgers vroeg, tijdig en doeltreffend inspraak verleend bij het voorbereiden, het vaststellen, het uitvoeren, het volgen en het evalueren van het mobiliteitsbeleid." Concreet betekent dit dat het college van burgemeester en schepenen een besluit neemt over het participatietraject. Het spreekt voor zich dat dit best wordt opgemaakt en vastgesteld op het moment dat de beslissing tot de opmaak/bijsturing van het mobiliteitsplan wordt genomen. Het decreet geeft gemeenten de volledige autonomie om zelf een participatietraject op maat op te zetten. Indien de gemeente geen regels vastlegt voor de participatie, zal het voorlopige ontwerp van lokaal mobiliteitsplan minstens aan een openbaar onderzoek moeten worden onderworpen.
De gemeentelijke mobiliteitsplannen die voldeden aan de bepalingen van het Mobiliteitsdecreet bij het in werking treden van het Decreet Basisbereikbaarheid blijven geldig. Bij de vaststelling van een regionaal mobiliteitsplan of het Mobiliteitsplan Vlaanderen zullen potentiële strijdigheden van bepalingen van deze gemeentelijke mobiliteitsplannen in kaart worden gebracht. De gemeente in kwestie zal dan het lokaal mobiliteitsplan binnen een termijn die nog door de Vlaamse regering moet worden bepaald, de wijzigingen aanbrengen die noodzakelijk zijn om de onderlinge afstemming te verzekeren.
Een mobiliteitsplan maken is een proces. Tijdens dat proces moet een toekomstvisie ontwikkeld worden. De opmaak van een mobiliteitsplan gebeurt volgens de driedeling: oriëntatienota – planopbouw (synthesenota) – beleidsplan.
Elke fase wordt aan de projectstuurgroep (PSG) ter bespreking tot consensus voorgelegd.
De procedure tot opmaak van een lokaal mobiliteitsplan (drie fasen) is beschreven in artikel 21 van het Decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid. Hieronder geven we een overzicht gegeven van de opeenvolgende te doorlopen stappen.
en treft daartoe de nodige maatregelen. Als het een mobiliteitsplan betreft dat betrekking heeft op het grondgebied van meerdere gemeenten, besluiten de betrokken colleges van burgemeester en schepenen samen tot de opmaak ervan.
In voorkomend geval : het college/de colleges van burgemeester en schepenen stelt/stellen het bijhorend participatietraject vast. Worden geen regels voor de participatie vastgesteld, dan onderwerpt het college van burgemeester en schepenen het voorlopige ontwerp van lokaal mobiliteitsplan minstens aan een openbaar onderzoek.
zie art. 13 en 14 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2019.
door het college/de colleges van burgemeester en schepenen.
Desgevallend, openbaar onderzoek indien geen participatietraject.
In geval van wijzigingen : voorlegging aan de projectstuurgroep, gevolgd door een voorlopige vaststelling van het gewijzigd ontwerp van lokaal mobiliteitsplan door het college/de colleges van burgemeester en schepenen
definitieve vaststelling.
in het Belgisch Staatsblad
14 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad
Een intergemeentelijk mobiliteitsplan treedt pas in werking veertien dagen nadat het vaststellingsbesluit van alle betrokken gemeenten bij uittreksel in het Belgisch staatsblad werd bekendgemaakt. Zolang niet alle vaststellingsbesluiten zijn bekend gemaakt, treden alleen de bepalingen in werking die uitsluitend betrekking hebben op het grondgebied van de gemeente waarvan het vaststellingsbesluit overeenkomstig hierboven gesteld, werd bekendgemaakt.
Het vroegere Mobiliteitsdecreet en het bijhorend Besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 voorzagen in een subsidiesysteem om de gemeenten financiëel en methodologisch te ondersteunen bij de opmaak of de bijsturing van een (inter)gemeentelijk mobiliteitsplan. Het Decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid behoudt het principe van subsidiëring, doch een nieuwe subsidieregeling dient vorm te worden gegeven in een nieuw op te maken Besluit van de Vlaamse Regering. Op dit ogenblik wordt prioriteit gegeven aan het inzetten van de beschikbare middelen voor de opmaak van de regionale mobiliteitsplannen. Door een overgangsbepaling in het decreet komen voorlopig wel nog in aanmerking voor subsidiëring:
Voor gemeenten die nog in aanmerking komen, geldt nog steeds dat bij een spoor 2 het subsidiebedrag de helft bedraagt van het bedrag dat kan worden verkregen voor een vernieuwd plan via spoor 1. Het bedrag voor een nieuw mobiliteitsplan is gelijk aan dat voor spoor 1. Gemeenten kunnen maximaal maar één subsidie voor de opmaak of herziening van het mobiliteitsplan bekomen per lokale beleidscyclus. Bovendien dient men er rekening mee te houden dat een sneltoets maximaal zes jaar geldig blijft. Een geldig mobiliteitsplan blijft geldig tot het geheel of gedeeltelijk herzien mobiliteitsplan is vastgesteld en bekendgemaakt.
Het lokaal mobiliteitsplan dat voorwerp is voor de subsidieaanvraag moet in consensus zijn goedgekeurd in de projectstuurgroep en definitief zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Betaling gebeurt ten vroegste na de bekendmaking van het mobiliteitsplan, zijnde de publicatie van het definitieve vaststellingsbesluit door de Gemeenteraad van het gemeentelijke mobiliteitsplan in het Belgisch Staatsblad.
De evaluatie van het mobiliteitsplan heeft inzonderheid betrekking op het duurzame karakter van het opgestelde mobiliteitsplan, en op het behalen van de in het mobiliteitsplan vooropgestelde doelen en acties.
Het Decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid bepaalt dat het lokaal mobiliteitsplan op elk moment, maar ten minste in de eerste helft van elke gemeentelijke legislatuur, kan worden geëvalueerd en zo nodig geheel of gedeeltelijk herzien.
De gemeente kan twee evaluatie-instrumenten hanteren, elk met een eigen finaliteit : het voortgangsverslag en de sneltoets.
De evaluatie van de sneltoets gebeurt door/in de Projectstuurgroep (PSG). De gemeentelijke mobiliteitsambtenaar bereidt voor.
Het decreet bepaalt dat de gemeentelijke mobiliteitsplannen ten minste in de eerste helft van de gemeentelijke legislatuur dienen te worden geëvalueerd. De strategische visie kan niet eeuwig ongewijzigd blijven ook al ging men uit van een planhorizon van 10 jaar. Nieuwe ontwikkelingen of beleidskeuzes in andere beleidsdomeinen dienen te worden getoetst aan het gekozen scenario. Ook het mobiliteitsbeleid van de vervoerregio en het Vlaamse Gewest moet van tijd tot tijd bijgestuurd worden, onder impuls van nieuwe uitdagingen, doelstellingen en verwachtingen.
Een lokaal bestuur voert het best zo spoedig mogelijk bij de aanvang van een nieuwe legislatuur de sneltoets uit. Zo weet het bestuur of het lokaal mobiliteitsplan moet worden bijgestuurd of kan worden bevestigd.
Maar lokale mobiliteitsplannen kunnen ook op andere momenten vatbaar zijn voor een gehele of gedeeltelijke herziening, bijvoorbeeld wanneer de planningscontext grondig wijzigt, door :
De sneltoets heeft als doel het lokaal mobiliteitsplan te toetsen op zijn actualiteitswaarde en richting te geven aan het toekomstige lokaal mobiliteitsbeleid.
De sneltoets gebeurt door de projectstuurgroep, meer concreet aan de hand van twee vragen :
Via het formulier van de sneltoets (inclusief beknopte toelichting). Klik hier voor het formulier en meer info.
Als conclusie zijn er drie te volgen sporen mogelijk :
Na consensus in de PSG wordt de sneltoets en haar uitkomst samen met de PSG-verslag(en) voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen die desgevallend beslist tot het opstarten van een gehele of gedeeltelijke herziening of actualisatie van het lokaal mobiliteitsplan.
Het bestaande plan blijft gelden tot het nieuwe plan is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De sneltoets is een relatief eenvoudige procedure die niet veel tijd vergt. De basis ervoor zijn de visies en principes van het lokale bestuur zelf. Dit instrument kan dan ook gemakkelijk door de gemeenten zelf worden gebruikt, zonder de ondersteuning van een studiebureau. Om die redenen werd beslist geen subsidiëring te verbinden aan het uitvoeren van de sneltoets.
Het voortgangsverslag kan een keer per jaar door de PSG worden opgesteld en goedgekeurd. Het wordt het best door de bevoegde gemeentelijke ambtenaar voorbereid. Het eerste verslag wordt ten vroegste een jaar na de bekendmaking van het gemeentelijk mobiliteitsplan opgemaakt.
De gemeente maakt vrijwillig de keuze om met het voortgangsverslag te werken. Vanuit deze keuze zal dit verslag binnen de eigen interne werkprocessen worden opgenomen. Met de invoering van de sneltoets en de aangepaste methodiek voor de opmaak of herziening van het gemeentelijk mobiliteitsplan in 2009 werd de verplichting geschrapt om jaarlijks aan de Vlaamse overheid te rapporteren over de uitvoering van het actieplan. Het blijft wel aangewezen dat de lokale overheid tussendoor een balans opmaakt van de acties/projecten uit het actieplan.
Het doel van het voortgangsverslag is om een overzicht te krijgen van de stand van zaken in de uitvoering van het gemeentelijk mobiliteitsplan. Er wordt nagegaan of de afspraken worden opgevolgd die tussen de partners werden gemaakt bij de samenstelling van het actieprogramma in het mobiliteitsplan. Het is dus niet de bedoeling met dit voortgangsverslag de acties/maatregelen zélf te evalueren.
De lokale overheden die hun actieplan hebben omgezet in een Access-omgeving (zie Inhoud en vorm van het actieplan van het gemeentelijk mobiliteitsplan), kunnen met diezelfde tool ook voortgangsrapporten genereren. Anderen kunnen gebruik maken van dit Word-formulier: Formulier - Voortgangsverslag van het gemeentelijk mobiliteitsplan.doc .