De krijtlijnen voor het Vlaamse mobiliteitsbeleid werden met het Decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid hertekend. Het mobiliteitsbeleid is erop gericht de bereikbaarheid te garanderen voor een bruisende, actieve en welvarende samenleving. Iedereen moet zich kunnen ontplooien, werken, naar school gaan, spelen, winkelen en ontspannen.
Onze ondernemers, handelaars of dienstverleners moeten anderen en zichzelf efficiënt kunnen bevoorraden van producten of diensten. Bezoekers of toeristen moeten vlot hun weg vinden naar onze cultuursteden, horeca en evenementen. Het mobiliteitsbeleid beantwoordt de vraag hoe Vlaanderen zijn positie in Europa versterkt als logistieke draaischijf omwille van onze ligging.
In het mobiliteitsbeleid zijn veel partijen betrokken: het Vlaamse Gewest en de eronder ressorterende diensten en agentschappen, de provincies, de gemeenten en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut. Het mobiliteitsbeleid kijkt over de bestuurlijke grenzen van gemeenten en beleidsdomeinen en gaat een sterke wisseling aan met ruimtelijk beleid.
Binnen het mobiliteitsbeleid wordt voortgebouwd op een eigen planstelsel. Het mobiliteitsplan blijft de basis voor het mobiliteitsbeleid. Er worden drie planningsniveaus onderscheiden:
Op het regionale niveau wordt de nadruk gelegd op de gedeelde verantwoordelijkheid van het Vlaamse Gewest en de gemeenten voor de invulling van basisbereikbaarheid. Voor meer informatie over de rol van de gemeenten in de vervoerregio en de opmaak van het regionaal mobiliteitsplan, kan je terecht op de website basisbereikbaarheid.
De opmaak van een lokaal mobiliteitsplan is niet langer verplicht. Gemeenten kunnen zelf beslissen of de herziening van het bestaande plan op lokaal niveau zinvol is, dan wel oordelen dat het regionaal mobiliteitsplan voldoende is. Het lokaal mobiliteitsplan vult de bepalingen van de hogere plannen aan en geeft het kader aan voor het gewenste lokaal mobiliteitsbeleid. De bepalingen op gemeentelijk of intergemeentelijk niveau hebben louter betrekking op het gemeentelijk beleidsniveau en mogen niet in tegenstrijd zijn met de hogere plannen.