Het mobiliteitsbeleid gericht op basisbereikbaarheid wordt vertaald in een aantal concrete doelstellingen:
Het mobiliteitsbeleid stelt concrete doelstellingen en maatregelen voor om de vergroening en verduurzaming in de mobiliteit en de verbetering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het transport te realiseren.
Het Vlaamse verkeersveiligheidsbeleid investeert in de veiligheid en de kwaliteit van de wegen en hun aanhorigheden, met het STOP-principe als uitgangspunt.
Om na te gaan of de betrokken plannen en projecten voldoen aan dit kader wordt ingezet op een inherente kwaliteitszorg. De opmaak en begeleiding van plannen en projecten gebeurt in de overlegorganen die elk hun specifieke verantwoordelijkheid en taakstelling hebben. In de loop van het proces wordt door de leden gewaakt over de kwaliteit en ingezet op een versterking van het draagvlak. Er wordt minstens getoetst aan de relevante regelgeving inzake mobiliteit en openbare werken, ruimtelijke ordening, milieu,…; aan de doelstellingen en bepalingen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen, het regionaal mobiliteitsplan en het (inter)gemeentelijk mobiliteitsplan en in voorkomend geval de subsidievoorwaarden of de bepalingen van de (type)samenwerkingsovereenkomst die betrekking hebben op het project of plan. Verder zijn het rekening houden met richtlijnen (vademecums), de ruimtelijke inpasbaarheid en de budgettaire haalbaarheid andere relevante evaluatiecriteria.
De regelgeving, vademecums en richtlijnen (met voorbeelden) zijn uitvoerig ontsloten op deze website in de onderdelen 'wetgeving', 'richtlijnen- en ideeëngidsen' en 'vademecums'. Tijdens het plan- en ontwerpproces wordt gestreefd naar een integratie van vele doelstellingen, belangen en ambities. Al deze vereisten integreren binnen de beperkingen van een reële situatie is geen evidentie en vraagt maatwerk. De richtlijnen en vademecums geven een houvast om ervoor te zorgen dat binnen een uniform afwegingskader doordachte keuzes worden gemaakt. Vanuit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid dienen de normen te worden beschouwd als een ondergrens, maar er wordt ook duiding gegeven bij de mogelijke interpretatiemarges. Afwijkingen van dit kader moeten voldoende en correct gemotiveerd zijn.
De interdisciplinaire aard van de kwaliteitszorg betekent dat er aandacht moet zijn voor aanverwante disciplines zodat de ontwikkeling van basisbereikbaarheid bijdraagt aan een globaal kwalitatief publiek domein en een milieu in evenwicht. Dit wil zeggen een publiek domein dat opgebouwd wordt zowel rekening houdend met haar architecturale, landschappelijke en ruimtelijke rol als haar maatschappelijke en sociale rol en rekening houdend met de milieu-impact van verkeer en infrastructuur.
De samenwerking rond de lokale mobiliteitsplannen en de projecten wordt georganiseerd in de projectstuurgroep (PSG) . In de PSG worden de plannen en projecten via een gefaseerde methodologie voorbereid. Deze stapsgewijze aanpak draagt bij tot een duidelijke stroomlijning van het ontwerp- of planningsproces en verzekert dat op een efficiënte manier een hogere kwaliteit wordt behaald. Er wordt pas gestart met de uitwerking van een volgende fase nadat de resultaten en besluitvorming uit de voorgaande fase door alle actoren wordt gedragen.
De PSG wordt ingesteld en begeleidt door de initiatiefnemer van het plan of project. Het is de taak van elke initiatiefnemer om de samenstelling van de projectstuurgroep weloverwogen te bekijken en de juiste partners mee uit te nodigen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de toepassing van het participatiebeginsel.
Binnen de PSG wordt de expertise vanuit de verschillende partners gevraagd en ingebracht in het ontwerp- en denkproces. Naast de relevante regelgeving wordt ook aangegeven dat criteria als verkeersveiligheid, ruimtelijke inpasbaarheid, doorlooptijd en budgettaire haalbaarheid hierbij ook een belangrijke plaats innemen. Inzake ontwerprichtlijnen wordt verwezen naar de voor het type project relevante richtlijnen, dienstorders en vademecums die richtinggevend zijn voor de Vlaamse projecten, maar even goed nuttige kennis en voorschriften kunnen bevatten voor de gemeentelijke projecten.
De nieuwe taakstelling bevestigt de initiatiefnemer van een project in zijn rol van eindverantwoordelijke voor zijn project. Door de multidisciplinaire samenstelling van de PSG is het mogelijk om een project of plan van bij aanvang vanuit verschillende invalshoeken te bekijken en zo gezamenlijk te zoeken naar de meest optimale oplossing.
Bij de begeleiding van de projecten en plannen in de PSG wordt gestreefd naar een consensus over de gewenste keuze die één van de fases in het projectproces afsluit. De leden van de PSG hebben de verantwoordelijkheid om hun expertise ten volle in te brengen in het voorbereidingstraject via de PSG. Hierdoor moet het project immers verrijkt worden vanuit verschillende invalshoeken. De inbreng van de expertise rond de tafel wordt ter harte genomen door de initiatiefnemer voor het project die finaal een besluit neemt over het afsluiten van de beraadslaging en de richting die hij aan zijn project of plan wenst te geven. De werking via PSG moet leiden tot een soepele en efficiënte werkwijze, zonder het streven naar kwaliteit, draagvlak en overleg te verlaten.
In bepaalde gevallen kan het gebeuren dat er geen consensus wordt bereikt en men in een patsituatie dreigt terecht te komen. Ook dan kan de initiatiefnemer besluiten de beraadslaging af te ronden en een beslissing nemen over de betreffende fase. Artikel 14 tot en met 16 van het Besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2019 voorziet in een procedure waarbij het lid van de PSG dat een negatieve stem inbracht in de consensus zijn argumenten kan voorleggen aan de voorzitters van de vervoerregioraad . De voorzitters zullen dan een bemiddeling opstarten tussen de initiatiefnemer en de indiener van het verzoek tot bemiddeling wat moet leiden tot een nieuw gemotiveerd voorstel m.b.t. de afronding van de betreffende projectfase.
Er werd voor gekozen om deze bemiddelende rol bij de voorzitters van de vervoerregioraad te leggen omdat zij het belang van het project of plan voor de ontwikkeling en uitvoering van het mobiliteitsbeleid en basisbereikbaarheid voor de vervoerregio voldoende kunnen inschatten, zonder dat zij rechtstreeks betrokken partij zijn in het project. Door bij te dragen in de voortgang van het project of plan voorkomen zij een negatieve dynamiek in de uitrol van het mobiliteitsbeleid en basisbereikbaarheid in de vervoerregio.